Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

met een patroon

Толкование Перевод

1 damask

adj. van damastkunst
--------
n. damastkunst
--------
v. weven of decorateren van stof met een uitvoerig uitgewerkt ontwerp; met een patroon van golvende lijnen bewerken

damask

[ dæməsk]

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 damasten

2 〈 zelfstandig naamwoord〉 damast 〈 weefsel〉

English-Dutch dictionary > damask
2 figured

adj. gevormd, met contour; omtrek; afbeelding; versierd, schilderachtig

figured

[ figəd]

1 versierd ⇒ met een patroon

♦voorbeelden:

1 figured velvet • gedessineerd fluweel

English-Dutch dictionary > figured
3 frottage

n. frotteercompositie, het inwrijven
--------
n. kunstwerk met een patroon van weefselstructuur door frotteertechniek verkregen (Kunst)

English-Dutch dictionary > frottage
4 pattern

n. voorbeeld; gebruik, gewoonte; vorm; (gedrags, brei) patroon; dekoratief patroon
--------
v. volgens patroon maken, vormen, modelleren; versieren

pattern¹

[ pætn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 ook attributief〉 model ⇒ prototype

2 patroon ⇒ dessin; (giet)model, mal; plan, schema; borduurpatroon

3 staal ⇒ monster

♦voorbeelden:

1   a pattern of virtue • een toonbeeld van deugd

2   a pattern for a coat • een patroon voor een jas

     the pattern of the illness • het ontwikkelingspatroon van de ziekte

     geometric patterns • geometrische figuren

     cut to one pattern • op dezelfde leest geschoeid

————————

pattern²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 een patroon vormen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vormen ⇒ maken, modelleren

2 〈+with〉 versieren (met) ⇒ schakeren

♦voorbeelden:

1   pattern out • aanleggen volgens een bepaald patroon/model

     pattern after/(up)on • modelleren/vormen naar

     pattern oneself on someone • iemand tot voorbeeld nemen

English-Dutch dictionary > pattern
5 herringbone

adj. visgraat-
--------
n. visgraat; zigzag patroon lijkend op visgraat (gebruikt in textiel en metselwerk); weefsel met een haringgraatpatroon; techniek om een skihelling te beklimmen met de punten van de ski's naar buiten gedraaid (Skiën)
--------
v. met een zigzagpatroon versieren; een patroon met een visgraatsteek bewerken (gebruikt in textiel en metselwerk); bergwaarts omhoog klimmen op een skihelling met de punten van de ski's naar buiten gericht (Ski)

herringbone

1 visgraatsteek

2 (stof met) visgraat(dessin)

English-Dutch dictionary > herringbone
6 reticulated

adj. een netwerk vormend

reticulated

[ rittikjoeleetid]

1 een netwerk vormend

2 met een netvormig patroon

English-Dutch dictionary > reticulated
7 prick

n. prik; pijn; geslachtsorgaan (slang)
--------
v. prikken

prick¹

[ prik] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 prik

2 〈 slang〉 lul

3 〈 beledigend〉 schoft

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 pricks of conscience • wroeging

¶ 〈 formeel〉 kick against the pricks • met het hoofd tegen de muur lopen

————————

prick²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 prikken ⇒ steken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 prikken ⇒ (door)steken; prikkelen 〈 ook figuurlijk〉

2 aanstippen ⇒ merken 〈 naam op lijst〉

3 (uit)stippelen

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 my conscience pricks me • mijn geweten knaagt

     prick on • aanvuren

3   prick a pattern out/off • een patroon uitprikken

English-Dutch dictionary > prick
8 Damascus Steel

sterk staal versierd met een golvend patroon (oorspronkelijk uit Damascus voor de productie van zwaarden)

English-Dutch dictionary > Damascus Steel
9 brocaded

adj. versierd met een verheven patroon gecreëerd door druk of borduren

English-Dutch dictionary > brocaded
10 damask steel

sterk staal versierd met een golvend patroon (oorspronkelijk uit Damascus voor de productie van zwaarden)

English-Dutch dictionary > damask steel
11 shape

n. gedaante; vorm; vermogen; patroon, structuur
--------
v. vormen; zich ontwikkelen; vorm geven

shape¹

[ sjeep]

I 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 vorm ⇒ gestalte, gedaante, verschijning

2 (bak/giet)vorm ⇒ model, sjabloon

♦voorbeelden:

1   in all shapes and sizes • in alle vormen en maten

     give shape to • vorm geven aan, tot uitdrukking brengen

     take shape • (vaste/vastere) vorm aannemen/krijgen

     round in shape • rond van vorm

     in the shape of • in de vorm/gedaante van

¶ 〈 met ontkenning〉 in any shape or form • in welke vorm dan ook, van welke aard dan ook

     I've had no trouble with him in any shape or form • ik heb op geen enkele manier moeilijkheden met hem gehad

     knock/lick something into shape • iets fatsoeneren/bijschaven

     knock out of shape • vervormen

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉〈 informeel〉

1 (goede) conditie ⇒ (goede) toestand, vorm

♦voorbeelden:

1   in bad/good shape • in slechte/goede conditie

     in(to) shape • in (goede) conditie

     that's the shape of it • zo staan de zaken (ervoor)

     out of shape • in slechte conditie

————————

shape²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈ook +up〉 zich ontwikkelen ⇒ zich vormen, vorm aannemen/krijgen

♦voorbeelden:

1   we'll see how things shape (up) • we zullen zien hoe de dingen zich ontwikkelen

     shape (up) well • zich gunstig ontwikkelen

¶ shape up • zich goed (gaan) gedragen, zijn fatsoen houden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vormen ⇒ maken, ontwerpen

2 plannen ⇒ regelen

3 bepalen ⇒ vormen, vorm/richting geven aan

4 passend maken 〈 bijvoorbeeld kledingstuk〉

♦voorbeelden:

1   shape earth and leaves to make a bed • met aarde en bladeren een bed maken

     shape something from • iets vormen uit/met, iets maken van

     shape plastic into buckets • uit/van plastic emmers maken

     shaped like (a pear) • in de vorm van (een peer), (peer)vormig

2   shape one's course for home • op huis aan gaan

English-Dutch dictionary > shape
12 print

n. druk; prent; afdruk; drukletters; voetafdruk; vingerafdruk; gestempeld teken
--------
v. afdrukken; bedrukken; prenten; drukken

print¹

[ print]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 afdruk ⇒ 〈 figuurlijk〉 spoor

2 〈 beeldende kunst〉 prent

3 (foto)afdruk

4 stempel

5 gedrukt exemplaar ⇒ krant, blad

6 〈voornamelijk meervoud; slang〉 vingerafdruk

♦voorbeelden:

1   a print of a tyre • een bandenspoor

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 (bedrukt) katoentje ⇒ patroon

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉〈 drukwezen〉

1 druk

2 uitgave ⇒ oplage

♦voorbeelden:

1   in print • gedrukt; verkrijgbaar

     out of print • uitverkocht

¶ rush into print • een (voorbarig) ingezonden stuk schrijven

→ small small/

————————

print²

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (af)drukken

2 publiceren

3 in/met blokletters (op)schrijven

4 (be)stempelen

5 〈 slang〉 vingerafdrukken nemen

♦voorbeelden:

1   printed papers • drukwerk

     print out • een print-out/uitdraai maken (van)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+off〉 een afdruk maken van ⇒ afdrukken 〈 ook fotografie〉

2 bedrukken 〈 stof, aardewerk enz.〉

3 inprenten ⇒ (in het geheugen) griffen

♦voorbeelden:

2   〈 elektriciteit〉 printed circuit • gedrukte bedrading

English-Dutch dictionary > print
13 cut out

automatische schakelaar (een electrische schakelaar die de electrisiteit uitstelt bij te zware belasting); stoppen; wegsnijden

cut out

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 uitvallen ⇒ defect raken, het begeven

2 afslaan

3 (plotseling) uitwijken 〈 voertuig〉

4 〈 slang〉 pleite gaan ⇒ 'm pleiten/smeren

♦voorbeelden:

1   the engine cut out • de motor sloeg af 〈 auto〉

2   the boiler cuts out at 90 degrees • de boiler slaat af bij 90 graden /viel uit 〈 vliegtuig〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 uitsnijden/knippen/hakken ⇒ modelleren, vormen

2 knippen 〈 jurk, patroon〉

3 〈 informeel〉ophouden/stoppen met ⇒ laten (staan)

4 〈 informeel〉 weglaten ⇒ verwijderen, schrappen

5 uitschakelen ⇒ elimineren; 〈 informeel〉 het nakijken geven

6 uitschakelen ⇒ afzetten

♦voorbeelden:

1   I cut the article out • ik heb het artikel uitgeknipt

2   cut out a dress • een jurk knippen

3   cut it/that out! • hou (er/daarmee/over) op!

5   cut out an opponent • een tegenstander uitschakelen

¶ 〈 informeel〉 be cut out for • geknipt zijn voor

English-Dutch dictionary > cut out
14 play

n. toneelstuk; spel; speeltuig; lach; humor
--------
v. spelen; voordragen; spelen ( muziek)

play¹

[ plee] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 toneelstuk

2 beurt ⇒ zet; 〈Amerikaans-Engels; voornamelijk sport〉 manoeuvre

3 spel

4 actie ⇒ activiteit, beweging

5 〈 techniek, technologie〉 speling

♦voorbeelden:

1   the plays of Shakespeare • de stukken van Shakespeare

2   〈Amerikaans-Engels; slang〉 make a play for something • iets proberen te krijgen

     〈Amerikaans-Engels; voornamelijk sport〉 set play • ingestudeerd(e) spel(patroon)/manoeuvre

3   play (up)on words • woordspeling

     allow/give full/free play to something • iets vrij spel laten

     〈 verkeersbord〉 children at play • spelende kinderen

     there's too much play in the rope • het touw heeft te veel speling

4   in full play • in volle gang

     bring/call into play • erbij betrekken

     come into play • mee gaan spelen

¶ make great play about/of • erg de nadruk leggen op, sterk benadrukken

→ fair fair/, foul foul/

————————

play²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 spelen

2 werken ⇒ spuiten 〈 fontein〉

3 zich vermaken

4 aan zet zijn 〈 schaak〉

5 glinsteren ⇒ flikkeren 〈 licht〉

6 zich laten spelen 〈 toneelstuk〉

7 〈 techniek, technologie〉 zich vrij bewegen ⇒ speelruimte hebben

♦voorbeelden:

1   a smile played on her lips • een glimlach speelde om haar lippen

     play dead • doen alsof men dood is

     play on • doorspelen

     play at soldiers/hide-and-seek • soldaatje/verstoppertje spelen

     〈 figuurlijk〉 play at something • iets niet ernstig nemen, iets doen voor de pret

     play by ear • op het gehoor spelen; 〈 figuurlijk〉 op zijn gevoel afgaan

¶ play about/around • stoeien; 〈 slang〉 aanklooien

     play down to someone • zich aan iemand aanpassen

     play about/around with someone • iemand voor de gek houden; 〈 pejoratief〉 zich afgeven met iemand

     〈 informeel〉 what on earth are you playing at? • wat heeft dit allemaal te betekenen?

     play (up)on someone's feelings • op iemands gevoelens werken

→ play off play off/, play up play up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 spelen ⇒ bespelen; opvoeren 〈 toneelstuk〉; afdraaien 〈 grammofoonplaat〉

2 richten ⇒ spuiten 〈 water〉

3 uitvoeren ⇒ uithalen 〈 grap〉

4 verwedden ⇒ inzetten

5 〈 sport〉 opstellen 〈 speler〉

♦voorbeelden:

1   〈 sport〉 play the ball, not the man • op de bal spelen, niet op de man

     〈 figuurlijk〉 play God • voor God spelen

     play back a tape • een band afspelen/weergeven

3   play someone a (mean/dirty) trick • iemand een (lelijke) poets bakken

4   〈 informeel〉 play the horses • op paarden wedden

     he played his last dollar • hij zette zijn laatste dollar in

¶ play the market • speculeren

     play someone along • iemand aan het lijntje houden

     play something down • iets bagatelliseren

→ play off play off/, play out play out/, play up play up/

English-Dutch dictionary > play
15 serial killer

seriemoordenaar (moordenaar die een reeks gruwelijke moorden met dezelfde methode heeft gepleegd, een moordenaar die zijn slachtoffers volgens een bepaalde patroon uitkiest)

serial killer

1 seriemoordenaar

English-Dutch dictionary > serial killer
16 twilled

adj. in een dubbel patroon geweven, met diagonale strepen geweven

English-Dutch dictionary > twilled

См. также в других словарях:

New Netherland — Nieuw Nederland Dutch colony 1614–1667 … Wikipedia
Cornelis de Bie — Cornelius de Bie Portrait de Cornelis de Bie gravé par Joannes Meyssens d’après Erasmus Quellinus, dans Het gulden cabinet vande ede … Wikipédia en Français
Cornelis de Bie — by Gonzales Coques Born 10 February 1627(1627 02 10) Lier Died between 1712 and 1715 unknown … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

met een patroon

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

met een patroon

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: